debarkeren

Conjugations List of Debarkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdebarkeerdebarkeerdeheb gedebarkeerd
jij, je, udebarkeertdebarkeerdehebt gedebarkeerd
hij, zij, hetdebarkeertdebarkeerdeheeft gedebarkeerd
wijdebarkerendebarkeerdenhebben gedebarkeerd
julliedebarkerendebarkeerdenhebben gedebarkeerd
zij, zedebarkerendebarkeerdenhebben gedebarkeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Debarkeren with some of the pronouns.

  • Ik debarkkeer elke dag om 9 uur.
  • Jij debarkkeert altijd met een glimlach.
  • Hij/Zij/Het debarkkeert op het vliegveld.
  • Wij debarkkeren samen uit het vliegtuig.
  • Zij debarkkeren snel en efficiĆ«nt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Debarkeren with some of the pronouns.

  • Vroeger debarkkeerde ik altijd met de trein.
  • Toen ik jong was, debarkkeerde ik vaak op Schiphol.
  • Hij/Zij/Het debarkkeerde gisteren op de verkeerde plek.
  • Wij debarkkeerden regelmatig in de havenstad.
  • Zij debarkkeerden laat op de avond.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Debarkeren with some of the pronouns.

  • Ik ben gedebarkkeerd na een lange vlucht.
  • Jij hebt gedebarkkeerd op dezelfde plek als ik.
  • Hij/Zij/Het is gedebarkkeerd van de boot af.
  • Wij zijn gedebarkkeerd bij de douane.
  • Zij hebben gedebarkkeerd met veel bagage.