omkanten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kant om | kantte om | heb omgekant |
jij, je, u | kant om | kantte om | hebt omgekant |
hij, zij, het | kant om | kantte om | heeft omgekant |
wij | kanten om | kantten om | hebben omgekant |
jullie | kanten om | kantten om | hebben omgekant |
zij, ze | kanten om | kantten om | hebben omgekant |
PresensBeta
Example presens sentences for Omkanten with some of the pronouns.
- Ik kantel de tafel om.
- Jij kantelt de foto's om.
- Hij kantelt de glazen om.
- Wij kantelen de stoelen om.
- Jullie kantelen de boeken om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omkanten with some of the pronouns.
- Ik kantelde de tafel om.
- Jij kantelde de foto's om.
- Hij kantelde de glazen om.
- Wij kantelden de stoelen om.
- Jullie kantelden de boeken om.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omkanten with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel omgekanteld.
- Jij hebt de foto's omgekanteld.
- Hij heeft de glazen omgekanteld.
- Wij hebben de stoelen omgekanteld.
- Jullie hebben de boeken omgekanteld.