declareren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | declareer | declareerde | heb gedeclareerd |
jij, je, u | declareert | declareerde | hebt gedeclareerd |
hij, zij, het | declareert | declareerde | heeft gedeclareerd |
wij | declareren | declareerden | hebben gedeclareerd |
jullie | declareren | declareerden | hebben gedeclareerd |
zij, ze | declareren | declareerden | hebben gedeclareerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Declareren with some of the pronouns.
- Ik declareer mijn onkosten bij de verzekering.
- Jij declareert je medische kosten bij de zorgverzekeraar.
- Hij/zij/het declareert zijn/haar reiskosten bij de werkgever.
- Wij declareren onze uitgaven voor de studie bij de belastingdienst.
- Jullie declareren de gemaakte kosten voor het evenement bij de organisator.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Declareren with some of the pronouns.
- Vroeger declareerde ik mijn onkosten bij de verzekering.
- Vroeger declareerde jij je medische kosten bij de zorgverzekeraar.
- Vroeger declareerde hij/zij/het zijn/haar reiskosten bij de werkgever.
- Vroeger declareerden wij onze uitgaven voor de studie bij de belastingdienst.
- Vroeger declareerden jullie de gemaakte kosten voor het evenement bij de organisator.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Declareren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn onkosten bij de verzekering gedeclareerd.
- Jij hebt je medische kosten bij de zorgverzekeraar gedeclareerd.
- Hij/zij/het heeft zijn/haar reiskosten bij de werkgever gedeclareerd.
- Wij hebben onze uitgaven voor de studie bij de belastingdienst gedeclareerd.
- Jullie hebben de gemaakte kosten voor het evenement bij de organisator gedeclareerd.