diaboliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | diaboliseer | diaboliseerde | heb gediaboliseerd |
jij, je, u | diaboliseert | diaboliseerde | hebt gediaboliseerd |
hij, zij, het | diaboliseert | diaboliseerde | heeft gediaboliseerd |
wij | diaboliseren | diaboliseerden | hebben gediaboliseerd |
jullie | diaboliseren | diaboliseerden | hebben gediaboliseerd |
zij, ze | diaboliseren | diaboliseerden | hebben gediaboliseerd |
Presens
Example presens sentences for Diaboliseren with some of the pronouns.
- Ik diaboliseer de politieke situatie.
- Jij diaboliseert de tegenstander.
- Hij/Zij diaboliseert de media.
- Wij diaboliseren het probleem.
- Zij diaboliseren de samenleving.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Diaboliseren with some of the pronouns.
- Ik diaboliseerde de politieke situatie.
- Jij diaboliseerde de tegenstander.
- Hij/Zij diaboliseerde de media.
- Wij diaboliseerden het probleem.
- Zij diaboliseerden de samenleving.
Perfectum
Example perfectum sentences for Diaboliseren with some of the pronouns.
- Ik heb de politieke situatie gediaboliseerd.
- Jij hebt de tegenstander gediaboliseerd.
- Hij/Zij heeft de media gediaboliseerd.
- Wij hebben het probleem gediaboliseerd.
- Zij hebben de samenleving gediaboliseerd.