dicteeën

Conjugations List of Dicteeën.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdicteedicteedeheb gedicteed
jij, je, udicteetdicteedehebt gedicteed
hij, zij, hetdicteetdicteedeheeft gedicteed
wijdicteeëndicteedenhebben gedicteed
julliedicteeëndicteedenhebben gedicteed
zij, zedicteeëndicteedenhebben gedicteed

Presens

Example presens sentences for Dicteeën with some of the pronouns.

  • Ik dictee een tekst aan mijn leerlingen.
  • Jij dicteert de woorden heel snel en nauwkeurig.
  • Hij/Zij/Het dicteert de zinnen zonder fouten.
  • Wij dicteren regelmatig oefeningen in de klas.
  • Jullie dicteren de antwoorden op het bord.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Dicteeën with some of the pronouns.

  • Ik dicteerde altijd moeilijke teksten.
  • Jij dicteerde vroeger de woordenlijsten.
  • Hij/Zij/Het dicteerde vaak passages uit boeken.
  • Wij dicteerden regelmatig in de oude klas.
  • Jullie dicteerden allemaal tegelijkertijd.

Perfectum

Example perfectum sentences for Dicteeën with some of the pronouns.

  • Ik heb een lange tekst gedicteerd tijdens de les.
  • Jij hebt de dictees van vorige week nagekeken.
  • Hij/Zij/Het heeft de juiste spelling gedicteerd.
  • Wij hebben ons dictee goed voorbereid.
  • Jullie hebben de dicteewoorden geoefend.