dicteren

Conjugations List of Dicteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdicteerdicteerdeheb gedicteerd
jij, je, udicteertdicteerdehebt gedicteerd
hij, zij, hetdicteertdicteerdeheeft gedicteerd
wijdicterendicteerdenhebben gedicteerd
julliedicterendicteerdenhebben gedicteerd
zij, zedicterendicteerdenhebben gedicteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Dicteren with some of the pronouns.

  • Ik dicteer een brief aan mijn secretaresse.
  • Jij dicteert de notulen tijdens de vergadering.
  • Hij dicteert het artikel aan zijn assistent.
  • Wij dicteren de instructies aan onze medewerkers.
  • Zij dicteren de memo aan de collega's.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dicteren with some of the pronouns.

  • Ik dicteerde altijd brieven aan mijn secretaresse.
  • Jij dicteerde vaak de notulen tijdens de vergadering.
  • Hij dicteerde regelmatig artikelen aan zijn assistent.
  • Wij dicteerden gewoonlijk de instructies aan onze medewerkers.
  • Zij dicteerden soms memo's aan de collega's.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dicteren with some of the pronouns.

  • Ik heb een brief gedicteerd aan mijn secretaresse.
  • Jij hebt de notulen tijdens de vergadering gedicteerd.
  • Hij heeft het artikel aan zijn assistent gedicteerd.
  • Wij hebben de instructies aan onze medewerkers gedicteerd.
  • Zij hebben de memo aan de collega's gedicteerd.