dilateren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dilateer | dilateerde | heb gedilateerd |
jij, je, u | dilateert | dilateerde | hebt gedilateerd |
hij, zij, het | dilateert | dilateerde | heeft gedilateerd |
wij | dilateren | dilateerden | hebben gedilateerd |
jullie | dilateren | dilateerden | hebben gedilateerd |
zij, ze | dilateren | dilateerden | hebben gedilateerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Dilateren with some of the pronouns.
- Ik dilateer de bloedvaten.
- Jij dilateert je pupillen.
- Hij/Zij/Het dilateert de tijd.
- Wij dilateren de wegverbreding.
- Zij dilateren hun kennis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dilateren with some of the pronouns.
- Ik dilateerde regelmatig mijn spieren.
- Jij dilateerde vaak je bloedvaten.
- Hij/Zij/Het dilateerde de pupillen voor het onderzoek.
- Wij dilateerden de tijd om meer te kunnen doen.
- Zij dilateerden de bloedvaten van de patiƫnten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dilateren with some of the pronouns.
- Ik heb gedilateerd in de operatiekamer.
- Jij bent je bloedvaten gedilateerd.
- Hij/Zij/Het heeft de pupillen gedilateerd.
- Wij hebben de tijd gedilateerd.
- Zij hebben de wegverbreding gedilateerd.