dommelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dommel | dommelde | heb gedommeld |
jij, je, u | dommelt | dommelde | hebt gedommeld |
hij, zij, het | dommelt | dommelde | heeft gedommeld |
wij | dommelen | dommelden | hebben gedommeld |
jullie | dommelen | dommelden | hebben gedommeld |
zij, ze | dommelen | dommelden | hebben gedommeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Dommelen with some of the pronouns.
- Ik dommel tijdens de les.
- Jij dommelt altijd snel in.
- Hij dommelt regelmatig achter zijn bureau.
- Zij dommelen vaak weg tijdens het tv-kijken.
- We dommelen soms in de trein.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dommelen with some of the pronouns.
- Ik dommelde altijd tijdens de les.
- Jij dommelde snel in.
- Hij dommelde regelmatig achter zijn bureau.
- Zij dommelden vaak weg tijdens het tv-kijken.
- We dommelden soms in de trein.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dommelen with some of the pronouns.
- Ik heb gedommeld tijdens de les.
- Jij bent snel ingedommeld.
- Hij is achter zijn bureau ingedommeld.
- Zij zijn weggedommeld tijdens het tv-kijken.
- We hebben soms ingedommeld in de trein.