aftuimelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tuimel af | tuimelde af | ben afgetuimeld |
jij, je, u | tuimelt af | tuimelde af | bent afgetuimeld |
hij, zij, het | tuimelt af | tuimelde af | is afgetuimeld |
wij | tuimelen af | tuimelden af | zijn afgetuimeld |
jullie | tuimelen af | tuimelden af | zijn afgetuimeld |
zij, ze | tuimelen af | tuimelden af | zijn afgetuimeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aftuimelen with some of the pronouns.
- Ik tuimel af van de trap.
- Jij tuimelt af van de glijbaan.
- Hij tuimelt af tijdens het skateboarden.
- Wij tuimelen af in de speeltuin.
- Zij tuimelen af van de schommel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aftuimelen with some of the pronouns.
- Ik tuimelde af van de trap.
- Jij tuimelde af van de glijbaan.
- Hij tuimelde af tijdens het skateboarden.
- Wij tuimelden af in de speeltuin.
- Zij tuimelden af van de schommel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aftuimelen with some of the pronouns.
- Ik ben van de trap afgetuimeld.
- Jij bent van de glijbaan afgetuimeld.
- Hij is tijdens het skateboarden afgetuimeld.
- Wij zijn in de speeltuin afgetuimeld.
- Zij zijn van de schommel afgetuimeld.