duizelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | null | null | null |
jij, je, u | null | null | null |
hij, zij, het | duizelt | duizelde | heeft geduizeld |
wij | null | null | null |
jullie | null | null | null |
zij, ze | null | null | null |
PresensBeta
Example presens sentences for Duizelen with some of the pronouns.
- Ik duizel van al die informatie.
- Jij duizelt van de snelheid waarmee alles verandert.
- Hij duizelt van de emoties na het nieuws.
- Wij duizelen van de vele mogelijkheden die we hebben.
- Zij duizelen van de drukte in de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Duizelen with some of the pronouns.
- Ik duizelde toen ik opstond.
- Jij duizelde na het langdurig lezen.
- Hij duizelde van de hitte.
- Wij duizelden na de lange wandeling.
- Zij duizelden van de spanning voor het optreden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Duizelen with some of the pronouns.
- Ik heb geduizeld na de achtbaanrit.
- Jij bent duizelig geweest na het vallen.
- Hij is duizelig geworden van het draaien.
- Wij hebben geduizeld tijdens de dansles.
- Zij zijn duizelig geworden door het snelle tempo.