dooreenroeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roer dooreen | roerde dooreen | heb dooreengeroerd |
jij, je, u | roert dooreen | roerde dooreen | hebt dooreengeroerd |
hij, zij, het | roert dooreen | roerde dooreen | heeft dooreengeroerd |
wij | roeren dooreen | roerden dooreen | hebben dooreengeroerd |
jullie | roeren dooreen | roerden dooreen | hebben dooreengeroerd |
zij, ze | roeren dooreen | roerden dooreen | hebben dooreengeroerd |
Presens
Example presens sentences for Dooreenroeren with some of the pronouns.
- Ik roer door elkaar in de keuken.
- Jij roert door elkaar met de lepel.
- Hij/Zij roert door elkaar in de pan.
- Wij roeren door elkaar in de kom.
- Zij roeren door elkaar met veel enthousiasme.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Dooreenroeren with some of the pronouns.
- Ik roerde dooreen in de keuken.
- Jij roerde dooreen met de lepel.
- Hij/Zij roerde dooreen in de pan.
- Wij roerden dooreen in de kom.
- Zij roerden dooreen met veel enthousiasme.
Perfectum
Example perfectum sentences for Dooreenroeren with some of the pronouns.
- Ik heb dooreen geroerd in de keuken.
- Jij hebt dooreen geroerd met de lepel.
- Hij/Zij heeft dooreen geroerd in de pan.
- Wij hebben dooreen geroerd in de kom.
- Zij hebben dooreen geroerd met veel enthousiasme.