doortochten

Conjugations List of Doortochten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktocht doortochtte doorheb doorgetocht
jij, je, utocht doortochtte doorhebt doorgetocht
hij, zij, hettocht doortochtte doorheeft doorgetocht
wijtochten doortochtten doorhebben doorgetocht
jullietochten doortochtten doorhebben doorgetocht
zij, zetochten doortochtten doorhebben doorgetocht

Presens

Example presens sentences for Doortochten with some of the pronouns.

  • Ik doortocht regelmatig het park om te genieten van de natuur. (I regularly pass through the park to enjoy nature.)
  • Jij doortocht vaak de drukke straten van de stad. (You often pass through the busy streets of the city.)
  • Hij/Zij/Het doortocht gisteren de grens zonder problemen. (He/She/It passed through the border yesterday without any problems.)
  • Wij doortochten elke zomer de prachtige grachten van Amsterdam per boot. (We pass through the beautiful canals of Amsterdam by boat every summer.)
  • Zij doortochten vorige week het hele land op hun fietsvakantie. (They passed through the entire country on their cycling holiday last week.)

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Doortochten with some of the pronouns.

  • Ik doortocht vroeger vaak de bossen met mijn hond. (I used to pass through the forests with my dog.)
  • Jij doortocht als kind altijd het kleine steegje om bij je vriendje te komen. (You used to pass through the small alley as a child to get to your friend's house.)
  • Hij/Zij/Het doortocht regelmatig dezelfde route naar zijn/haar werk. (He/She/It used to pass through the same route to his/her work regularly.)
  • Wij doortochten vroeger de oude stadsmuren tijdens onze wandelingen. (We used to pass through the old city walls during our walks.)
  • Zij doortochten elke zomer het platteland op zoek naar avontuur. (They used to pass through the countryside every summer in search of adventure.)

Perfectum

Example perfectum sentences for Doortochten with some of the pronouns.

  • Ik ben doorgetocht naar Frankrijk voor mijn vakantie. (I have passed through to France for my vacation.)
  • Jij bent doorgetocht door de moeilijke periode en hebt veel geleerd. (You have passed through the difficult period and have learned a lot.)
  • Hij/Zij/Het is doorgetocht in verschillende culturen tijdens zijn/haar reizen. (He/She/It has passed through different cultures during his/her travels.)
  • Wij zijn doorgetocht naar de top van de berg en hebben een prachtig uitzicht gezien. (We have passed through to the top of the mountain and have seen a beautiful view.)
  • Zij zijn doorgetocht langs vele steden tijdens hun roadtrip. (They have passed through many cities during their road trip.)