dresseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dresseer | dresseerde | heb gedresseerd |
jij, je, u | dresseert | dresseerde | hebt gedresseerd |
hij, zij, het | dresseert | dresseerde | heeft gedresseerd |
wij | dresseren | dresseerden | hebben gedresseerd |
jullie | dresseren | dresseerden | hebben gedresseerd |
zij, ze | dresseren | dresseerden | hebben gedresseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Dresseren with some of the pronouns.
- Ik dresseer mijn hond elke dag.
- Jij dresseert de paarden op een professionele manier.
- Hij dresseert de papegaaien om trucjes te doen.
- Zij dresseert de leeuwen in het circus.
- Wij dresseren de olifanten voor de show.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dresseren with some of the pronouns.
- Vroeger dresseerde ik mijn hond regelmatig.
- Toen jij nog trainde, dresseerde je de paarden met veel plezier.
- Hij dresseerde vroeger de papegaaien om trucjes te doen.
- Zij dresseren de leeuwen al jarenlang in het circus.
- Wij dresseren de olifanten al sinds lange tijd voor de show.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dresseren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn hond gedresseerd.
- Jij hebt de paarden professioneel gedresseerd.
- Hij heeft de papegaaien getraind om trucjes te doen.
- Zij heeft de leeuwen in het circus gedresseerd.
- Wij hebben de olifanten voor de show gedresseerd.