dubbeldippen

Conjugations List of Dubbeldippen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdip dubbeldipte dubbelheb dubbel gedipt
jij, je, udipt dubbeldipte dubbelhebt dubbel gedipt
hij, zij, hetdipt dubbeldipte dubbelheeft dubbel gedipt
wijdippen dubbeldipten dubbelhebben dubbel gedipt
julliedippen dubbeldipten dubbelhebben dubbel gedipt
zij, zedippen dubbeldipten dubbelhebben dubbel gedipt

Presens
Beta

Example presens sentences for Dubbeldippen with some of the pronouns.

  • Ik dubbeldip nu mijn chips in de saus.
  • Jij dubbeldipt je koekje altijd in je koffie.
  • Hij/Zij dubbeldipt zijn/haar groenten in de dressing.
  • Wij dubbeldippen onze bitterballen in de mosterd.
  • Jullie dubbeldippen de worteltjes in de hummus.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dubbeldippen with some of the pronouns.

  • Ik dubbeldipte vroeger mijn chips in de saus.
  • Jij dubbeldipte altijd je koekje in je koffie.
  • Hij/Zij dubbeldipte zijn/haar groenten in de dressing.
  • Wij dubbeldipten onze bitterballen in de mosterd.
  • Jullie dubbeldipten de worteltjes in de hummus.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dubbeldippen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn chipjes al gedubbeldipt in de dip.
  • Jij hebt je koekje gisteren gedubbeldipt in de thee.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar groenten vaak gedubbeldipt in de saus.
  • Wij hebben onze bitterballen al gedubbeldipt in de mayonaise.
  • Jullie hebben de worteltjes al gedubbeldipt in de hummus.