enthousiasmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | enthousiasmeer | enthousiasmeerde | heb geënthousiasmeerd |
jij, je, u | enthousiasmeert | enthousiasmeerde | hebt geënthousiasmeerd |
hij, zij, het | enthousiasmeert | enthousiasmeerde | heeft geënthousiasmeerd |
wij | enthousiasmeren | enthousiasmeerden | hebben geënthousiasmeerd |
jullie | enthousiasmeren | enthousiasmeerden | hebben geënthousiasmeerd |
zij, ze | enthousiasmeren | enthousiasmeerden | hebben geënthousiasmeerd |
Presens
Example presens sentences for Enthousiasmeren with some of the pronouns.
- Ik enthousiasmeer de studenten tijdens mijn lessen.
- Jij enthousiasmeert je vrienden met jouw positieve energie.
- Hij/Zij enthousiasmeert het publiek met zijn/haar optreden.
- Wij enthousiasmeren mensen om vrijwilligerswerk te doen.
- Jullie enthousiasmeren ons met jullie inzet en toewijding.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Enthousiasmeren with some of the pronouns.
- Vroeger enthousiasmeerde ik de studenten tijdens mijn lessen.
- Vroeger enthousiasmeerde jij je vrienden met jouw positieve energie.
- Vroeger enthousiasmeerde hij/zij het publiek met zijn/haar optreden.
- Vroeger enthousiasmeerden wij mensen om vrijwilligerswerk te doen.
- Vroeger enthousiasmeerden jullie ons met jullie inzet en toewijding.
Perfectum
Example perfectum sentences for Enthousiasmeren with some of the pronouns.
- Ik heb de studenten tijdens mijn lessen enthousiast gemaakt.
- Jij hebt je vrienden met jouw positieve energie weten te enthousiasmeren.
- Hij/Zij heeft het publiek met zijn/haar optreden enthousiast gemaakt.
- Wij hebben mensen weten te enthousiasmeren om vrijwilligerswerk te doen.
- Jullie hebben ons weten te enthousiasmeren met jullie inzet en toewijding.