expediëren

Conjugations List of Expediëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikexpedieerexpedieerdeheb geëxpedieerd
jij, je, uexpedieertexpedieerdehebt geëxpedieerd
hij, zij, hetexpedieertexpedieerdeheeft geëxpedieerd
wijexpediërenexpedieerdenhebben geëxpedieerd
jullieexpediërenexpedieerdenhebben geëxpedieerd
zij, zeexpediërenexpedieerdenhebben geëxpedieerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Expediëren with some of the pronouns.

  • Ik expedeer de pakketten naar het buitenland.
  • Jij expedeert de bestellingen naar de klanten.
  • Hij/Zij expedeert de documenten naar het hoofdkantoor.
  • Wij expediëren de goederen naar verschillende landen.
  • Zij expediëren de vracht met de vrachtwagen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Expediëren with some of the pronouns.

  • Vroeger expedeerde ik de pakketten met de fiets.
  • Toen ik bij dat bedrijf werkte, expedeerde ik veel documenten.
  • Hij/Zij expedeerde altijd de goederen naar het buitenland.
  • We expedeerden de bestellingen elke dag.
  • Vroeger expedeerde het bedrijf alle vracht per schip.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Expediëren with some of the pronouns.

  • Ik heb de zendingen geëxpedieerd voordat ik vertrok.
  • Jij hebt de pakketten naar de juiste adressen geëxpedieerd.
  • Hij/Zij heeft de documenten snel geëxpedieerd.
  • Wij hebben de bestellingen op tijd geëxpedieerd.
  • Zij hebben de vracht succesvol geëxpedieerd.