extraheren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | extraheer | extraheerde | heb geëxtraheerd |
jij, je, u | extraheert | extraheerde | hebt geëxtraheerd |
hij, zij, het | extraheert | extraheerde | heeft geëxtraheerd |
wij | extraheren | extraheerden | hebben geëxtraheerd |
jullie | extraheren | extraheerden | hebben geëxtraheerd |
zij, ze | extraheren | extraheerden | hebben geëxtraheerd |
Presens
Example presens sentences for Extraheren with some of the pronouns.
- Ik extrahereer de tanden van de patiënt.
- Jij extrahereert de wortels van de planten.
- Hij/Zij extrahereert het sap uit de vruchten.
- Wij extraheren de essentiële oliën uit de bloemen.
- Jullie extraheren de informatie uit de tekst.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Extraheren with some of the pronouns.
- Ik extraheerde vroeger de tanden van de patiënten.
- Jij extraheerde vroeger de wortels van de planten.
- Hij/Zij extraheerde vroeger het sap uit de vruchten.
- Wij extraheerden vroeger de essentiële oliën uit de bloemen.
- Jullie extraheerden vroeger de informatie uit de tekst.
Perfectum
Example perfectum sentences for Extraheren with some of the pronouns.
- Ik heb de tanden van de patiënt geëxtraheerd.
- Jij hebt de wortels van de planten geëxtraheerd.
- Hij/Zij heeft het sap uit de vruchten geëxtraheerd.
- Wij hebben de essentiële oliën uit de bloemen geëxtraheerd.
- Jullie hebben de informatie uit de tekst geëxtraheerd.