flankeren

Conjugations List of Flankeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikflankeerflankeerdeheb geflankeerd
jij, je, uflankeertflankeerdehebt geflankeerd
hij, zij, hetflankeertflankeerdeheeft geflankeerd
wijflankerenflankeerdenhebben geflankeerd
jullieflankerenflankeerdenhebben geflankeerd
zij, zeflankerenflankeerdenhebben geflankeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Flankeren with some of the pronouns.

  • De renner flankeert de tegenstander tijdens de race.
  • Ik flankeer mijn collega's tijdens het project.
  • Jij flankeert de bal naar de voorhoede van het team.
  • Hij flankeert de klant tijdens het verkoopgesprek.
  • Zij flankeert haar vriendin bij het zoeken naar een baan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Flankeren with some of the pronouns.

  • De renner flankeerde de tegenstander tijdens de race.
  • Ik flankeerde mijn collega's tijdens het project.
  • Jij flankteerde de bal naar de voorhoede van het team.
  • Hij flankeerde de klant tijdens het verkoopgesprek.
  • Zij flankteerde haar vriendin bij het zoeken naar een baan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Flankeren with some of the pronouns.

  • De renner heeft de tegenstander geflankeerd tijdens de race.
  • Ik heb mijn collega's geflankeerd tijdens het project.
  • Jij hebt de bal naar de voorhoede van het team geflankeerd.
  • Hij heeft de klant geflankeerd tijdens het verkoopgesprek.
  • Zij heeft haar vriendin geflankeerd bij het zoeken naar een baan.