frauderen

Conjugations List of Frauderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfraudeerfraudeerdeheb gefraudeerd
jij, je, ufraudeertfraudeerdehebt gefraudeerd
hij, zij, hetfraudeertfraudeerdeheeft gefraudeerd
wijfrauderenfraudeerdenhebben gefraudeerd
julliefrauderenfraudeerdenhebben gefraudeerd
zij, zefrauderenfraudeerdenhebben gefraudeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Frauderen with some of the pronouns.

  • Ik fraudeer met de belastingaangifte.
  • Jij fraudeert vaak op je werk.
  • Hij/zij fraudeert met de financiële administratie.
  • Wij frauderen niet, dat is tegen onze principes.
  • Jullie fraudeeren met jullie uitgaven.
  • Zij frauderen met de verkoopcijfers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Frauderen with some of the pronouns.

  • Ik fraudeerde regelmatig met de kilometerstand van mijn auto.
  • Jij fraudeerde vroeger met je huiswerk.
  • Hij/zij fraudeerde met de facturen van zijn/haar leveranciers.
  • Wij fraudeerden toen we in financiële problemen zaten.
  • Jullie fraudeerden tijdens het spel.
  • Zij fraudeerden met de examenresultaten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Frauderen with some of the pronouns.

  • Ik heb gefraudeerd met mijn declaraties.
  • Jij hebt al eerder gefraudeerd met je studietoelage.
  • Hij/zij heeft geld gefraudeerd van zijn/haar klanten.
  • Wij hebben nooit eerder gefraudeerd met onze boekhouding.
  • Jullie hebben fraude gepleegd met de inventaris.
  • Zij hebben onlangs fraude geconstateerd in het bedrijf.