friseren

Conjugations List of Friseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfriseerfriseerdeheb gefriseerd
jij, je, ufriseertfriseerdehebt gefriseerd
hij, zij, hetfriseertfriseerdeheeft gefriseerd
wijfriserenfriseerdenhebben gefriseerd
julliefriserenfriseerdenhebben gefriseerd
zij, zefriserenfriseerdenhebben gefriseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Friseren with some of the pronouns.

  • Ik friseer mijn haar elke ochtend.
  • Jij friseert je haar met een stijltang.
  • Hij/Zij friseert het haar van de klanten in de salon.
  • Wij friseren onze kapsels voor het feest.
  • Jullie friseren graag je haar op verschillende manieren.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Friseren with some of the pronouns.

  • Vroeger friseerde ik mijn haar altijd zelf.
  • Als kind friseerde jij de haren van je poppen.
  • Hij/Zij friseerde het haar van beroemdheden in Hollywood.
  • Wij friseerden elkaars haar tijdens slaapfeestjes.
  • Jullie friseerden vroeger je haar met krulspelden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Friseren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn haar gisteren gefriseerd.
  • Jij hebt je haar al vaak gefriseerd.
  • Hij/Zij heeft het haar van veel modellen gefriseerd.
  • Wij hebben onze kapsels voor de bruiloft gefriseerd.
  • Jullie hebben je haar vorige week gefriseerd.