gelijkstellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stel gelijk | stelde gelijk | heb gelijkgesteld |
jij, je, u | stelt gelijk | stelde gelijk | hebt gelijkgesteld |
hij, zij, het | stelt gelijk | stelde gelijk | heeft gelijkgesteld |
wij | stellen gelijk | stelden gelijk | hebben gelijkgesteld |
jullie | stellen gelijk | stelden gelijk | hebben gelijkgesteld |
zij, ze | stellen gelijk | stelden gelijk | hebben gelijkgesteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Gelijkstellen with some of the pronouns.
- Ik stel gelijk met andere mogelijkheden.
- Jij stelt gelijk aan mijn mening.
- Hij stelt gelijk aan zijn broer.
- Zij stelt gelijk met de normen en waarden van de samenleving.
- Wij stellen gelijk aan de verwachtingen van onze klanten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gelijkstellen with some of the pronouns.
- Ik stelde gelijk met andere mogelijkheden.
- Jij stelde gelijk aan mijn mening.
- Hij stelde gelijk aan zijn broer.
- Zij stelde gelijk met de normen en waarden van de samenleving.
- Wij stelden gelijk aan de verwachtingen van onze klanten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gelijkstellen with some of the pronouns.
- Ik heb gelijkgesteld met andere mogelijkheden.
- Jij hebt gelijkgesteld aan mijn mening.
- Hij heeft gelijkgesteld aan zijn broer.
- Zij heeft gelijkgesteld met de normen en waarden van de samenleving.
- Wij hebben gelijkgesteld aan de verwachtingen van onze klanten.