duelleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duelleer | duelleerde | heb geduelleerd |
jij, je, u | duelleert | duelleerde | hebt geduelleerd |
hij, zij, het | duelleert | duelleerde | heeft geduelleerd |
wij | duelleren | duelleerden | hebben geduelleerd |
jullie | duelleren | duelleerden | hebben geduelleerd |
zij, ze | duelleren | duelleerden | hebben geduelleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Duelleren with some of the pronouns.
- Ik duelleer regelmatig met mijn vrienden.
- Jij duelleert goed in deze sport.
- Hij duelleert als een ware kampioen.
- Zij duelleren met veel passie en toewijding.
- Wij duelleren op zondagmiddagen in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Duelleren with some of the pronouns.
- Vroeger duelleerde ik regelmatig met mijn broer.
- Toen ik jong was, duelleerde ik graag met andere kinderen.
- Hij duelleerde altijd met veel enthousiasme tijdens de trainingen.
- Zij duelleerde geduldig en tactisch tijdens de wedstrijden.
- Wij duelleerden elke zomer op vakantie met andere families.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Duelleren with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week geduelleerd tegen een ervaren tegenstander.
- Jij bent al eerder geduelleerd in deze competitie.
- Hij heeft meerdere keren geduelleerd en altijd gewonnen.
- Zij is gisteravond geduelleerd met haar rivalen.
- Wij hebben al vaak geduelleerd, maar nog nooit gewonnen.