gradueren

Conjugations List of Gradueren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgradueergradueerdeheb gegradueerd
jij, je, ugradueertgradueerdehebt gegradueerd
hij, zij, hetgradueertgradueerdeheeft gegradueerd
wijgraduerengradueerdenhebben gegradueerd
julliegraduerengradueerdenhebben gegradueerd
zij, zegraduerengradueerdenhebben gegradueerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Gradueren with some of the pronouns.

  • Ik gradueer in de techniek.
  • Jij gradueert binnenkort aan de universiteit.
  • Hij/zij/het gradueert met lof.
  • Wij graduaren in de zomer.
  • Jullie gradueren volgende week.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gradueren with some of the pronouns.

  • Toen ik studeerde, gradueerde ik in de rechten.
  • Vroeger gradueerde jij in de natuurwetenschappen.
  • Hij/zij/het gradueerde altijd met hoge cijfers.
  • In die tijd graduarden wij samen aan dezelfde universiteit.
  • Jullie gradueerden en gingen daarna werken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gradueren with some of the pronouns.

  • Ik ben afgestudeerd in de techniek.
  • Jij hebt onlangs je diploma behaald.
  • Hij/zij/het is cum laude afgestudeerd.
  • Wij zijn succesvol afgestudeerd dit jaar.
  • Jullie hebben je studie voltooid.