herdoen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | herdoe | herdeed | heb herdaan |
jij, je, u | herdoet | herdeed | hebt herdaan |
hij, zij, het | herdoet | herdeed | heeft herdaan |
wij | herdoen | herdeden | hebben herdaan |
jullie | herdoen | herdeden | hebben herdaan |
zij, ze | herdoen | herdeden | hebben herdaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Herdoen with some of the pronouns.
- Ik herdoe mijn werk elke dag.
- Jij herdoet de oefeningen snel.
- Hij/Zij doet de test opnieuw.
- Wij herdoen de presentatie voor morgen.
- Zij herdoen hun huiswerk grondig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Herdoen with some of the pronouns.
- Ik deed mijn werk opnieuw.
- Jij deed de oefeningen snel opnieuw.
- Hij/Zij deed de test nogmaals.
- Wij deden de presentatie voor morgen over.
- Zij deden hun huiswerk grondig opnieuw.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Herdoen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn werk herdaan.
- Jij hebt de oefeningen snel herdaan.
- Hij/Zij heeft de test opnieuw gedaan.
- Wij hebben de presentatie voor morgen herdaan.
- Zij hebben hun huiswerk grondig herdaan.