colporteren

Conjugations List of Colporteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcolporteercolporteerdeheb gecolporteerd
jij, je, ucolporteertcolporteerdehebt gecolporteerd
hij, zij, hetcolporteertcolporteerdeheeft gecolporteerd
wijcolporterencolporteerdenhebben gecolporteerd
julliecolporterencolporteerdenhebben gecolporteerd
zij, zecolporterencolporteerdenhebben gecolporteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Colporteren with some of the pronouns.

  • Ik colporteer boeken op straat.
  • Jij colporteert tijdschriften aan de deur.
  • Hij colporteert souvenirs op het strand.
  • Zij colporteert abonnementen in de stad.
  • Wij colporteren reclamefolders in de buurt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Colporteren with some of the pronouns.

  • Vroeger colporteerde ik kranten in mijn buurt.
  • Toen ik jong was, colporteerde jij snoepjes op school.
  • Hij colporteerde vroeger ansichtkaarten op vakantie.
  • Zij colporteerden vroeger bloemen op de markt.
  • Wij colporteerden als studenten boeken op de campus.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Colporteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gecolporteerd op markten en braderieën.
  • Jij hebt tijdschriften gecolporteerd bij mensen thuis.
  • Hij heeft souvenirs gecolporteerd tijdens vakanties.
  • Zij hebben abonnementen gecolporteerd op evenementen.
  • Wij hebben reclamefolders gecolporteerd in verschillende wijken.