herhuisvesten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | herhuisvest | herhuisvestte | heb geherhuisvest |
jij, je, u | herhuisvest | herhuisvestte | hebt geherhuisvest |
hij, zij, het | herhuisvest | herhuisvestte | heeft geherhuisvest |
wij | herhuisvesten | herhuisvestten | hebben geherhuisvest |
jullie | herhuisvesten | herhuisvestten | hebben geherhuisvest |
zij, ze | herhuisvesten | herhuisvestten | hebben geherhuisvest |
PresensBeta
Example presens sentences for Herhuisvesten with some of the pronouns.
- Ik herhuisvest de daklozen in de stad.
- Jij herhuisvest de vluchtelingen in het opvangcentrum.
- Hij/Zij herhuisvest de gezinnen in nieuwe huizen.
- Wij herhuisvesten de ouderen in een verzorgingstehuis.
- Jullie herhuisvesten de studenten in de nieuwe campus.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Herhuisvesten with some of the pronouns.
- Ik herhuisvestte de daklozen in de stad.
- Jij herhuisvestte de vluchtelingen in het opvangcentrum.
- Hij/Zij herhuisvestte de gezinnen in nieuwe huizen.
- Wij herhuisvestten de ouderen in een verzorgingstehuis.
- Jullie herhuisvestten de studenten in de nieuwe campus.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Herhuisvesten with some of the pronouns.
- Ik heb de daklozen herhuisvest in de stad.
- Jij hebt de vluchtelingen herhuisvest in het opvangcentrum.
- Hij/Zij heeft de gezinnen herhuisvest in nieuwe huizen.
- Wij hebben de ouderen herhuisvest in een verzorgingstehuis.
- Jullie hebben de studenten herhuisvest in de nieuwe campus.