hutselen

Conjugations List of Hutselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhutselhutseldeheb gehutseld
jij, je, uhutselthutseldehebt gehutseld
hij, zij, hethutselthutseldeheeft gehutseld
wijhutselenhutseldenhebben gehutseld
julliehutselenhutseldenhebben gehutseld
zij, zehutselenhutseldenhebben gehutseld

Presens
Beta

Example presens sentences for Hutselen with some of the pronouns.

  • Ik hutsel elke ochtend mijn ontbijt door elkaar.
  • Jij hutselt de ingrediënten in de pan.
  • Hij hutselt de woorden in zijn presentatie.
  • Wij hutselen de kaarten voor het spel.
  • Zij hutselen de verfkleuren voor het schilderij.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Hutselen with some of the pronouns.

  • Ik hutselde altijd mijn ontbijt door elkaar.
  • Jij hutselde de ingrediënten in de pan.
  • Hij hutselde de woorden in zijn presentatie.
  • Wij hutselden de kaarten voor het spel.
  • Zij hutselden de verfkleuren voor het schilderij.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Hutselen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn ontbijt door elkaar gehutseld.
  • Jij hebt de ingrediënten in de pan gehutseld.
  • Hij heeft de woorden in zijn presentatie gehutseld.
  • Wij hebben de kaarten voor het spel gehutseld.
  • Zij hebben de verfkleuren voor het schilderij gehutseld.