ijlen

Conjugations List of Ijlen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikijlijldeheb geijld
jij, je, uijltijldehebt geijld
hij, zij, hetijltijldeheeft geijld
wijijlenijldenhebben geijld
jullieijlenijldenhebben geijld
zij, zeijlenijldenhebben geijld

Presens
Beta

Example presens sentences for Ijlen with some of the pronouns.

  • Ik ijl naar de finish.
  • Jij ijlt door het bos.
  • Hij/Zij/Het ijlt als een gek.
  • Wij ijlen samen naar het ziekenhuis.
  • Jullie ijlen over het water.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ijlen with some of the pronouns.

  • Vroeger, toen ik jong was, ijlde ik altijd in mijn dromen.
  • Toen jij ziek was, ijlden we samen naar de dokter.
  • Hij/Zij/Het ijlde door de gangen van het oude gebouw.
  • In die tijd ijlde ik elke ochtend naar de bushalte.
  • Jullie ijlde vroeger vaak naar het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ijlen with some of the pronouns.

  • Ik ben geijld naar de top van de berg.
  • Jij hebt snel geijld in de wedstrijd.
  • Hij/Zij/Het is al geijld naar huis gegaan.
  • Wij zijn geijld naar de winkel om boodschappen te doen.
  • Jullie hebben lang geijld op de fiets.