indekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dek in | dekte in | heb ingedekt |
jij, je, u | dekt in | dekte in | hebt ingedekt |
hij, zij, het | dekt in | dekte in | heeft ingedekt |
wij | dekken in | dekten in | hebben ingedekt |
jullie | dekken in | dekten in | hebben ingedekt |
zij, ze | dekken in | dekten in | hebben ingedekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Indekken with some of the pronouns.
- Ik dek in voor het diner.
- Jij dekt in voordat je weggaat.
- Hij/Zij dekt in met servetten.
- Wij dekken in voor de gasten.
- Zij dekken in om te voorkomen dat het eten koud wordt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Indekken with some of the pronouns.
- Ik dekte in terwijl de gasten arriveerden.
- Jij dekte altijd in voordat we gingen eten.
- Hij/Zij dekte slordig in en vergat de besteklade.
- Wij dekten in toen het begon te regenen.
- Zij dekten in met haast, want het eten stond op tafel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Indekken with some of the pronouns.
- Ik heb ingedekt voor het feest gisteravond.
- Jij hebt al ingedekt voordat ik thuiskwam.
- Hij/Zij heeft netjes ingedekt voor het etentje.
- Wij hebben samen ingedekt voor de barbecue.
- Zij hebben alvast ingedekt voor het ontbijt van morgen.