opkrullen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krul op | krulde op | heb opgekruld |
jij, je, u | krult op | krulde op | hebt opgekruld |
hij, zij, het | krult op | krulde op | heeft opgekruld |
wij | krullen op | krulden op | hebben opgekruld |
jullie | krullen op | krulden op | hebben opgekruld |
zij, ze | krullen op | krulden op | hebben opgekruld |
PresensBeta
Example presens sentences for Opkrullen with some of the pronouns.
- Ik krul op als ik een goed boek lees.
- Jij krult op wanneer je zenuwachtig bent.
- Hij krult op door de hitte van de zon.
- Zij krult op als ze haar favoriete lied hoort.
- Wij krullen op bij het kijken naar een romantische film.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opkrullen with some of the pronouns.
- Ik krulde op toen ik het goede nieuws hoorde.
- Jij krulde op terwijl je naar muziek luisterde.
- Hij krulde op tijdens de vakantie in Spanje.
- Zij krulde op bij het zien van de zonsondergang.
- Wij krulden op terwijl we samen lachten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opkrullen with some of the pronouns.
- Ik ben opgekruld na een lange dag werken.
- Jij bent opgekruld na het sporten.
- Hij is opgekruld in zijn favoriete stoel.
- Zij is opgekruld onder een warm dekentje.
- Wij zijn opgekruld in bed na een vermoeiende reis.