afschokken

Conjugations List of Afschokken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschok afschokte afheb afgeschokt
jij, je, uschokt afschokte afhebt afgeschokt
hij, zij, hetschokt afschokte afheeft afgeschokt
wijschokken afschokten afhebben afgeschokt
jullieschokken afschokten afhebben afgeschokt
zij, zeschokken afschokten afhebben afgeschokt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschokken with some of the pronouns.

  • Ik schok afschuwelijk van de harde geluiden.
  • Jij schokt elke keer als je een scherpe bocht maakt.
  • Hij/Zij/Het schokt wanneer hij/zij een elektrische schok krijgt.
  • Wij schokken als we plotseling worden opgeschrikt.
  • Jullie schokken van het nieuws dat jullie hebben gehoord.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschokken with some of the pronouns.

  • Ik schokte telkens als er een onverwacht geluid klonk.
  • Jij schokte vaak bij het zien van spinnen.
  • Hij/Zij/Het schokte tijdens het lezen van het enge verhaal.
  • Wij schokten toen het licht plotseling uitviel.
  • Jullie schokten van de koude temperatuur in het water.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschokken with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeschokt toen ik het enge monster zag.
  • Jij hebt al vele keren afgeschokt tijdens deze rit.
  • Hij/Zij/Het heeft zich afgeschokt na de schrikwekkende film.
  • Wij hebben de beker afgeschokt om te vieren.
  • Jullie hebben de angst afgeschokt door samen te lachen.