stormen

Conjugations List of Stormen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstormstormdeben gestormd
jij, je, ustormtstormdebent gestormd
hij, zij, hetstormtstormdeis gestormd
wijstormenstormdenzijn gestormd
julliestormenstormdenzijn gestormd
zij, zestormenstormdenzijn gestormd

Presens
Beta

Example presens sentences for Stormen with some of the pronouns.

  • De wind stormt hevig door de straten.
  • Ik storm regelmatig naar buiten om te genieten van de frisse lucht.
  • Jij stormt altijd zo snel dat ik je nauwelijks kan bijhouden.
  • Wij stormen naar het theater om op tijd voor de voorstelling te zijn.
  • De wolken zien er dreigend uit, alsof er een storm nadert.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stormen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, stormde ik vaak door de tuin als het waaide.
  • Vroeger stormden we met de fiets door de plassen na een regenbui.
  • Hij stormde wild weg toen hij boos werd.
  • Tijdens onze vakantie in Frankrijk, stormde het elke dag.
  • Als kind stond ik vaak aan het strand en keek naar de golven die tegen de rotsen stormden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stormen with some of the pronouns.

  • Gisteren heeft het flink gestormd in onze buurt.
  • Ik ben naar huis gegaan nadat de storm was gaan liggen.
  • Hebben jullie gemerkt dat er vannacht gestormd heeft?
  • Zij heeft zich binnen verstopt tijdens de storm.
  • Na de storm hebben we de schade aan het dak opgemeten.