inhaleren

Conjugations List of Inhaleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinhaleerinhaleerdeheb geïnhaleerd
jij, je, uinhaleertinhaleerdehebt geïnhaleerd
hij, zij, hetinhaleertinhaleerdeheeft geïnhaleerd
wijinhalereninhaleerdenhebben geïnhaleerd
jullieinhalereninhaleerdenhebben geïnhaleerd
zij, zeinhalereninhaleerdenhebben geïnhaleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Inhaleren with some of the pronouns.

  • Ik inhaleer regelmatig frisse lucht in het park.
  • Jij inhaleert diep voordat je begint te zingen.
  • Hij/zij/het inhaleert de geur van de bloemen in de tuin.
  • Wij inhaleren de aroma's van de verse koffiebonen.
  • Jullie inhaleren de medicinale dampen om beter te ademen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inhaleren with some of the pronouns.

  • Vroeger inhaleerde ik regelmatig sigarettenrook, maar nu ben ik gestopt.
  • Toen we op vakantie waren, inhaleerden jullie de zoute zeelucht.
  • Hij/zij/het inhaleerde diep voordat hij/zij begon met zingen.
  • Als kind inhaleerde ik altijd de geur van versgebakken brood in de bakkerij.
  • Tijdens de yogalessen inhaleerden we langzaam en diep om te ontspannen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inhaleren with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren frisse lucht geïnhaleerd tijdens mijn wandeling.
  • Jij hebt al vaak diep ingeademd voor meditatie.
  • Hij/zij/het heeft de heerlijke geur van de bloemen in de neus gehad.
  • Wij hebben de aromatische dampen van de sauna ingeademd.
  • Jullie hebben de medicijnen correct geïnhaleerd volgens de instructies van de dokter.