zadelen

Conjugations List of Zadelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzadelzadeldeheb gezadeld
jij, je, uzadeltzadeldehebt gezadeld
hij, zij, hetzadeltzadeldeheeft gezadeld
wijzadelenzadeldenhebben gezadeld
julliezadelenzadeldenhebben gezadeld
zij, zezadelenzadeldenhebben gezadeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Zadelen with some of the pronouns.

  • Ik zadel mijn paard elke ochtend.
  • Jij zadelt de fiets voor mij.
  • Hij/zij zadelt de ezel met bagage.
  • Wij zadelen de kinderen met verantwoordelijkheid op.
  • Jullie zadelen jezelf op met extra werk.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zadelen with some of the pronouns.

  • Vroeger zadelde ik mijn paard elke ochtend.
  • Toen ik jong was, zadelde jij altijd de fiets voor mij.
  • Hij/zij zadelde de ezel regelmatig met bagage.
  • In die tijd zadelde wij de kinderen vaak met verantwoordelijkheid op.
  • Jullie zadelde jezelf vroeger vaak met extra werk op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zadelen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn paard vanochtend gezadeld.
  • Jij hebt de fiets gisteren gezadeld.
  • Hij/zij heeft de ezel al eerder met bagage gezadeld.
  • Wij hebben de kinderen recentelijk met verantwoordelijkheid opgezadeld.
  • Jullie hebben jezelf onnodig met extra werk opgezadeld.