rocken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rock | rockte | heb gerockt |
jij, je, u | rockt | rockte | hebt gerockt |
hij, zij, het | rockt | rockte | heeft gerockt |
wij | rocken | rockten | hebben gerockt |
jullie | rocken | rockten | hebben gerockt |
zij, ze | rocken | rockten | hebben gerockt |
PresensBeta
Example presens sentences for Rocken with some of the pronouns.
- Ik rock nu op de muziek.
- Jij rockt altijd op feestjes.
- Hij/Zij rockt de gitaarsolo perfect.
- Wij rocken samen in een band.
- Zij rocken het podium tijdens het concert.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rocken with some of the pronouns.
- Ik rockte vroeger elke dag in mijn slaapkamer.
- Jij rockte al op jonge leeftijd in verschillende bands.
- Hij/Zij rockte als een ware rockster op het podium.
- Wij rockten tot laat in de avond op dat feest.
- Zij rockten de hele zaal tijdens het festival van vorig jaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rocken with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gerockt op het festival.
- Jij hebt al vaak gerockt met je band.
- Hij/Zij heeft vorige week een geweldige solo gerockt.
- Wij hebben vroeger veel samen gerockt.
- Zij hebben het publiek helemaal weggerockt bij hun laatste optreden.