inlappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lap in | lapte in | heb ingelapt |
jij, je, u | lapt in | lapte in | hebt ingelapt |
hij, zij, het | lapt in | lapte in | heeft ingelapt |
wij | lappen in | lapten in | hebben ingelapt |
jullie | lappen in | lapten in | hebben ingelapt |
zij, ze | lappen in | lapten in | hebben ingelapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Inlappen with some of the pronouns.
- Ik lap mijn kleren in na het wassen.
- Jij lapt je auto in voordat je op vakantie gaat.
- Hij/zij lapt de ramen in het weekend.
- Wij lappen de vloer in het hele huis.
- Jullie lappen de regels aan jullie laars.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inlappen with some of the pronouns.
- Ik lapte mijn kleren in na het wassen.
- Jij lapte je auto in voordat je op vakantie ging.
- Hij/zij lapte de ramen in het weekend.
- Wij lapten de vloer in het hele huis.
- Jullie lapten de regels aan jullie laars.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inlappen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn kleren ingelapt na het wassen.
- Jij hebt je auto ingelapt voordat je op vakantie ging.
- Hij/zij heeft de ramen ingelapt afgelopen weekend.
- Wij hebben de vloer ingelapt in het hele huis.
- Jullie hebben de regels aan jullie laars gelapt.