intenderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | intendeer | intendeerde | heb geïntendeerd |
jij, je, u | intendeert | intendeerde | hebt geïntendeerd |
hij, zij, het | intendeert | intendeerde | heeft geïntendeerd |
wij | intenderen | intendeerden | hebben geïntendeerd |
jullie | intenderen | intendeerden | hebben geïntendeerd |
zij, ze | intenderen | intendeerden | hebben geïntendeerd |
Presens
Example presens sentences for Intenderen with some of the pronouns.
- Ik intendeer om morgen naar de bioscoop te gaan.
- Jij intendeert altijd op tijd te komen.
- Hij intendeert een boek te schrijven over zijn reizen.
- Wij intenderen onze kennis te delen met anderen.
- Zij intenderen een nieuw huis te kopen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Intenderen with some of the pronouns.
- Ik intendeerde altijd om vroeg op te staan, maar ik had moeite met opstaan.
- Jij intendeerde vaak om meer te lezen in je vrije tijd.
- Hij intendeerde om een instrument te leren bespelen toen hij jonger was.
- Wij intendeerden om elke zomer op vakantie te gaan naar Frankrijk.
- Zij intendeerden om elke dag te oefenen voor het examen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Intenderen with some of the pronouns.
- Ik heb geïntendeerd om vorige week te sporten, maar het lukte niet.
- Jij hebt altijd succesvol geïntendeerd je doelen te bereiken.
- Hij heeft geïntendeerd om zijn ouders te bezoeken tijdens de vakantieperiode.
- Wij hebben geïntendeerd om een nieuwe taal te leren dit jaar.
- Zij hebben geïntendeerd om hun bedrijf uit te breiden naar het buitenland.