kanthouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kanthouw | kanthouwde | heb gekanthouwd |
jij, je, u | kanthouwt | kanthouwde | hebt gekanthouwd |
hij, zij, het | kanthouwt | kanthouwde | heeft gekanthouwd |
wij | kanthouwen | kanthouwden | hebben gekanthouwd |
jullie | kanthouwen | kanthouwden | hebben gekanthouwd |
zij, ze | kanthouwen | kanthouwden | hebben gekanthouwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kanthouwen with some of the pronouns.
- Ik kanthouw regelmatig in de tuin.
- Jij kanthouwt de boeken op de plank.
- Hij/Zij kanthoudt altijd zijn/haar beloftes.
- Wij kanthouden het huis schoon.
- Jullie kanthouden de taken goed bij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kanthouwen with some of the pronouns.
- Ik konthield de informatie in mijn hoofd.
- Jij konthield de route naar het museum.
- Hij/Zij konthield altijd mijn verjaardag.
- Wij konthielden de namen van alle leerlingen.
- Jullie konthielden de afspraak met de dokter.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kanthouwen with some of the pronouns.
- Ik heb gekanthouden in de keuken.
- Jij hebt de documenten gekanthouwd.
- Hij/Zij heeft het probleem gekanthoud.
- Wij hebben de evenementen gekanthouden.
- Jullie hebben de situatie goed gekanthoud.