kantrechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kantrecht | kantrechtte | heb gekantrecht |
jij, je, u | kantrecht | kantrechtte | hebt gekantrecht |
hij, zij, het | kantrecht | kantrechtte | heeft gekantrecht |
wij | kantrechten | kantrechtten | hebben gekantrecht |
jullie | kantrechten | kantrechtten | hebben gekantrecht |
zij, ze | kantrechten | kantrechtten | hebben gekantrecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Kantrechten with some of the pronouns.
- Ik kantrecht de documenten voor de vergadering.
- Jij kantrechtt de facturen zorgvuldig.
- Hij kantrecht de boeken op de planken.
- Wij kantrechten de juridische procedures.
- Zij kantrechten de beslissing van de rechter.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kantrechten with some of the pronouns.
- Ik kantrechtte de documenten voor de vergadering.
- Jij kantrechtte de facturen zorgvuldig.
- Hij kantrechtte de boeken op de planken.
- Wij kantrechtten de juridische procedures.
- Zij kantrechtten de beslissing van de rechter.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kantrechten with some of the pronouns.
- Ik heb de documenten gekantrecht voor de vergadering.
- Jij hebt de facturen zorgvuldig gekantrecht.
- Hij heeft de boeken op de planken gekantrecht.
- Wij hebben de juridische procedures gekantrecht.
- Zij hebben de beslissing van de rechter gekantrecht.