kerkeren

Conjugations List of Kerkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkerkerkerkerdeheb gekerkerd
jij, je, ukerkertkerkerdehebt gekerkerd
hij, zij, hetkerkertkerkerdeheeft gekerkerd
wijkerkerenkerkerdenhebben gekerkerd
julliekerkerenkerkerdenhebben gekerkerd
zij, zekerkerenkerkerdenhebben gekerkerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kerkeren with some of the pronouns.

  • Ik kerker nu.
  • Jij kerkeren vaak.
  • Hij/Zij/Het kerker in het park.
  • Wij kerkeren samen naar huis.
  • Jullie kerkeren altijd snel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kerkeren with some of the pronouns.

  • Ik kerkerde vroeger veel.
  • Jij kerkerde langzaam door de straten.
  • Hij/Zij/Het kerkerde elke dag.
  • Wij kerkerden naar het strand.
  • Jullie kerkerden graag in de natuur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kerkeren with some of the pronouns.

  • Ik heb gekerkert gisteren.
  • Jij bent al eerder gekerkert.
  • Hij/Zij/Het heeft vorige week gekerkert.
  • Wij zijn naar de stad gekerkert.
  • Jullie hebben vaak gekerkert in deze buurt.