kiteskaten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kiteskate | kiteskatete | heb gekiteskatet |
jij, je, u | kiteskatet | kiteskatete | hebt gekiteskatet |
hij, zij, het | kiteskatet | kiteskatete | heeft gekiteskatet |
wij | kiteskaten | kiteskateten | hebben gekiteskatet |
jullie | kiteskaten | kiteskateten | hebben gekiteskatet |
zij, ze | kiteskaten | kiteskateten | hebben gekiteskatet |
PresensBeta
Example presens sentences for Kiteskaten with some of the pronouns.
- Ik kiteskate regelmatig op het strand.
- Jij kiteskatet graag in de zomer.
- Hij/Zij/Het kiteskatet met veel plezier.
- Wij kiteskaten vaak samen op vakantie.
- Jullie kiteskaten fanatiek tijdens de wedstrijden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kiteskaten with some of the pronouns.
- Vroeger kiteskatte ik altijd op het meer.
- Toen ik jong was, kiteskatte ik elke dag na school.
- Hij/Zij/Het kiteskatte gisteren voor het eerst.
- Wij kiteskatten vorige zomer in Griekenland.
- Jullie kiteskatten altijd met veel enthousiasme.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kiteskaten with some of the pronouns.
- Ik heb gekiteskat op de Noordzee.
- Jij bent gaan kiteskaten in Spanje.
- Hij/Zij/Het heeft veel geoefend en is beter gaan kiteskaten.
- Wij hebben al eerder gekiteskat in deze omgeving.
- Jullie zijn naar een nieuwe spot gereisd en hebben daar gekiteskat.