klaarstomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stoom klaar | stoomde klaar | heb klaargestoomd |
jij, je, u | stoomt klaar | stoomde klaar | hebt klaargestoomd |
hij, zij, het | stoomt klaar | stoomde klaar | heeft klaargestoomd |
wij | stomen klaar | stoomden klaar | hebben klaargestoomd |
jullie | stomen klaar | stoomden klaar | hebben klaargestoomd |
zij, ze | stomen klaar | stoomden klaar | hebben klaargestoomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Klaarstomen with some of the pronouns.
- Ik klaarstoom leerlingen voor het examen.
- Jij klaarstoomt jezelf voor de wedstrijd.
- Hij/zij/het klaarstoomt de ploeg voor de competitie.
- Wij klaarstomen de studenten voor de presentatie.
- Jullie klaarstomen het team voor de uitvoering.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Klaarstomen with some of the pronouns.
- Vroeger klaarstoomde ik leerlingen voor het examen.
- Toen klaarstoomde jij jezelf voor de wedstrijd.
- In die tijd klaarstoomde hij/zij/het de ploeg voor de competitie.
- Wij klaarstoomden de studenten voor de presentatie.
- Jullie klaarstoomden het team voor de uitvoering.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Klaarstomen with some of the pronouns.
- Ik heb leerlingen klaargestoomd voor het examen.
- Jij hebt jezelf klaargestoomd voor de wedstrijd.
- Hij/zij/het heeft de ploeg klaargestoomd voor de competitie.
- Wij hebben de studenten klaargestoomd voor de presentatie.
- Jullie hebben het team klaargestoomd voor de uitvoering.