kleinzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kleins | kleinsde | heb gekleinsd |
jij, je, u | kleinst | kleinsde | hebt gekleinsd |
hij, zij, het | kleinst | kleinsde | heeft gekleinsd |
wij | kleinzen | kleinsden | hebben gekleinsd |
jullie | kleinzen | kleinsden | hebben gekleinsd |
zij, ze | kleinzen | kleinsden | hebben gekleinsd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kleinzen with some of the pronouns.
- Ik kleinze elke dag.
- Jij kleinst elke ochtend je boterham.
- Hij/zij/het kleint graag in de tuin.
- Wij kleinzen samen op zondagochtend.
- Jullie kleinzen altijd veel tijdens de vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kleinzen with some of the pronouns.
- Vroeger kleinde ik regelmatig.
- Toen ik jong was, kleinde jij ook veel.
- Hij/zij/het kleinde altijd met plezier.
- Wij kleinden vroeger op het strand.
- Jullie kleinden veel tijdens de zomervakanties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kleinzen with some of the pronouns.
- Ik heb gekleind gisteren.
- Jij hebt vandaag al gekleind.
- Hij/zij/het heeft al vaak gekleind.
- Wij hebben samen gekleind in het park.
- Jullie hebben veel gekleind deze week.