klotsen

Conjugations List of Klotsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklotsklotsteheb geklotst
jij, je, uklotstklotstehebt geklotst
hij, zij, hetklotstklotsteheeft geklotst
wijklotsenklotstenhebben geklotst
jullieklotsenklotstenhebben geklotst
zij, zeklotsenklotstenhebben geklotst

Presens
Beta

Example presens sentences for Klotsen with some of the pronouns.

  • Ik klots nu met het water in de fles.
  • Jij klotst altijd zo hard met de potten en pannen.
  • Hij/Zij klotst graag met de golven in de zee.
  • Wij klotsen rustig met de melk in de pan.
  • Jullie klotsen luidruchtig met de blikjes frisdrank.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klotsen with some of the pronouns.

  • Ik klotste vroeger altijd met de limonade in mijn glas.
  • Jij klotste als kind met het water in de badkuip.
  • Hij/Zij klotste regelmatig met de soep in de pan.
  • Wij klotsten gezellig met de wijn in de glazen.
  • Jullie klotsten druk met de verf op het papier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klotsen with some of the pronouns.

  • Ik heb geklotst met de verf op het doek.
  • Jij hebt vroeger vaak geklotst met de modder in de tuin.
  • Hij/Zij heeft gisteren geklotst met de saus in de kom.
  • Wij hebben samen geklotst met de klei tijdens de workshop.
  • Jullie hebben al veel geklotst met de koffie in de mokken.