zegepralen

Conjugations List of Zegepralen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzegepraalzegepraaldeheb gezegepraald
jij, je, uzegepraaltzegepraaldehebt gezegepraald
hij, zij, hetzegepraaltzegepraaldeheeft gezegepraald
wijzegepralenzegepraaldenhebben gezegepraald
julliezegepralenzegepraaldenhebben gezegepraald
zij, zezegepralenzegepraaldenhebben gezegepraald

Presens
Beta

Example presens sentences for Zegepralen with some of the pronouns.

  • Ik zegepraal in de competitie.
  • Jij zegepraalt in de wedstrijd.
  • Hij zegepraalt over zijn overwinning.
  • Wij zegepralen met ons succes.
  • Zij zegepralen in de ranglijst.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zegepralen with some of the pronouns.

  • Ik zegepraalde vorig jaar in het kampioenschap.
  • Jij zegepraalde tijdens het evenement.
  • Hij zegepraalde altijd in de competitie.
  • Wij zegepraalden in het verleden regelmatig.
  • Zij zegepraalden vaak in de oude dagen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zegepralen with some of the pronouns.

  • Ik heb gezegepraald in de strijd.
  • Jij hebt gezegepraald bij de race.
  • Hij heeft gezegepraald in de finale.
  • Wij hebben gezegepraald in de wedstrijd.
  • Zij hebben gezegepraald op het toernooi.