kramen

Conjugations List of Kramen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkraamkraamdeheb gekraamd
jij, je, ukraamtkraamdehebt gekraamd
hij, zij, hetkraamtkraamdeheeft gekraamd
wijkramenkraamdenhebben gekraamd
julliekramenkraamdenhebben gekraamd
zij, zekramenkraamdenhebben gekraamd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kramen with some of the pronouns.

  • Ik kraam elke zaterdag op de markt.
  • Jij kraamt altijd zo enthousiast over je nieuwe boeken.
  • Hij kraamt onzin uit tijdens de vergaderingen.
  • Wij kramen lekkernijen uit in onze bakkerij.
  • Jullie kramen veel informatie uit tijdens de presentatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kramen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, kraamde ik altijd spullen uit op de rommelmarkt.
  • Vroeger kraamde jij graag verhalen uit aan iedereen.
  • Hij kraamde vaak filosofische gedachten uit tijdens lange wandelingen.
  • Wij kraamden traditionele gerechten uit op het feest.
  • Jullie kraamden vroeger samen boeken uit in de bibliotheek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kramen with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week op de markt gekraamd.
  • Jij hebt al vaak over die onderwerpen gekraamd.
  • Hij heeft te lang gekraamd en de deadline gemist.
  • Wij hebben gisteren verse groenten gekraamd.
  • Jullie hebben veel goede ideeën gekraamd tijdens de brainstormsessie.