binnenspelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speel binnen | speelde binnen | heb binnengespeeld |
jij, je, u | speelt binnen | speelde binnen | hebt binnengespeeld |
hij, zij, het | speelt binnen | speelde binnen | heeft binnengespeeld |
wij | spelen binnen | speelden binnen | hebben binnengespeeld |
jullie | spelen binnen | speelden binnen | hebben binnengespeeld |
zij, ze | spelen binnen | speelden binnen | hebben binnengespeeld |
Presens
Example presens sentences for Binnenspelen with some of the pronouns.
- Ik binnenspeel in mijn vrije tijd.
- Jij binnenspeelt met je vrienden.
- Hij/Zij binnenspeelt graag op regenachtige dagen.
- Wij binnenspelen vaak in de speelkamer.
- Jullie binnenspelen altijd na school.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Binnenspelen with some of the pronouns.
- Vroeger binnenspeelde ik veel met mijn broers en zussen.
- Toen ik jong was, binnenspeelde ik met poppen.
- Hij/Zij binnenspeelde altijd met Lego.
- Wij binnenspeelden vaak verstoppertje.
- Jullie binnenspeelden graag bordspellen tijdens de wintermaanden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Binnenspelen with some of the pronouns.
- Ik heb binnengespeeld gisteren.
- Jij hebt binnengespeeld tijdens de vakantie.
- Hij/Zij heeft binnengespeeld sinds hij/zij klein was.
- Wij hebben binnengespeeld op het feestje.
- Jullie hebben binnengespeeld in de spelletjescompetitie.