larderen

Conjugations List of Larderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklardeerlardeerdeheb gelardeerd
jij, je, ulardeertlardeerdehebt gelardeerd
hij, zij, hetlardeertlardeerdeheeft gelardeerd
wijlarderenlardeerdenhebben gelardeerd
jullielarderenlardeerdenhebben gelardeerd
zij, zelarderenlardeerdenhebben gelardeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Larderen with some of the pronouns.

  • Ik lardeer het vlees met spekjes en kruiden.
  • Jij lardeert de stoofpot met uien en wortels.
  • Hij lardeert de kalkoen met rozemarijn en knoflook.
  • Wij larderen de salade met stukjes gerookte zalm.
  • Zij larderen de soep met croutons en peterselie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Larderen with some of the pronouns.

  • Ik lardeerde het vlees met spekjes en kruiden.
  • Jij lardeerde de stoofpot met uien en wortels.
  • Hij lardeerde de kalkoen met rozemarijn en knoflook.
  • Wij lardeerden de salade met stukjes gerookte zalm.
  • Zij lardeerden de soep met croutons en peterselie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Larderen with some of the pronouns.

  • Ik heb het vlees gelardeerd met spekjes en kruiden.
  • Jij hebt de stoofpot gelardeerd met uien en wortels.
  • Hij heeft de kalkoen gelardeerd met rozemarijn en knoflook.
  • Wij hebben de salade gelardeerd met stukjes gerookte zalm.
  • Zij hebben de soep gelardeerd met croutons en peterselie.