losknippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knip los | knipte los | heb losgeknipt |
jij, je, u | knipt los | knipte los | hebt losgeknipt |
hij, zij, het | knipt los | knipte los | heeft losgeknipt |
wij | knippen los | knipten los | hebben losgeknipt |
jullie | knippen los | knipten los | hebben losgeknipt |
zij, ze | knippen los | knipten los | hebben losgeknipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Losknippen with some of the pronouns.
- Ik knip los met een schaar.
- Jij knipt los met een mes.
- Hij/Zij knipt los met een tang.
- Wij knippen los met een knipper.
- Jullie knippen los met een papiersnijder.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Losknippen with some of the pronouns.
- Ik knipte los met een schaar.
- Jij knipte los met een mes.
- Hij/Zij knipte los met een tang.
- Wij knipten los met een knipper.
- Jullie knipten los met een papiersnijder.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Losknippen with some of the pronouns.
- Ik heb losgeknipt met een schaar.
- Jij hebt losgeknipt met een mes.
- Hij/Zij heeft losgeknipt met een tang.
- Wij hebben losgeknipt met een knipper.
- Jullie hebben losgeknipt met een papiersnijder.