luwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | luw | luwde | heb geluwd |
jij, je, u | luwt | luwde | hebt geluwd |
hij, zij, het | luwt | luwde | heeft geluwd |
wij | luwen | luwden | hebben geluwd |
jullie | luwen | luwden | hebben geluwd |
zij, ze | luwen | luwden | hebben geluwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Luwen with some of the pronouns.
- Ik luw vandaag in de tuin.
- Jij luwt graag tijdens het lezen.
- Hij/Zij luwt altijd voor het slapengaan.
- Wij luwen samen na het werk.
- Jullie luwen regelmatig op het strand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Luwen with some of the pronouns.
- Vroeger luwde ik veel in mijn jeugd.
- Toen jij jong was, luwde je vaak in de speeltuin.
- Hij/Zij luwde altijd op het oude pleintje.
- In die tijd luwden wij samen in het park.
- Jullie luwden vroeger bijna elke dag in het zwembad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Luwen with some of the pronouns.
- Ik heb geluwd tijdens mijn vakantie.
- Jij bent al eens geluwd in de bergen.
- Hij/Zij is onlangs naar zee geluwd.
- Wij hebben vaak geluwd in de bossen.
- Jullie zijn eerder dit jaar geluwd in de stad.